Op een afgelegen plek in de stad stond een oud en vervallen flatgebouw. Ik vroeg me af hoe oud het was en wie er ooit had gewoond. De ramen waren gebroken en de muren waren grauw. Het leek alsof niemand er in jaren tijd een blik op had geworpen. Maar toch was er af en toe een teken van leven te bespeuren.

FLATGEBOUW
Op een afgelegen plek in de stad stond een oud en vervallen flatgebouw. Ik vroeg me af hoe oud het was en wie er ooit had gewoond. De ramen waren gebroken en de muren waren grauw. Het leek alsof niemand er in jaren tijd een blik op had geworpen. Maar toch was er af en toe een teken van leven te bespeuren.
Op een dag besloot ik om een kijkje te nemen in het oude flatgebouw. Ik opende de krakende deur en stapte naar binnen. Het stof dwarrelde op en ik proestte. Overal zag ik rommel en rotzooi, en de lucht was muf. Maar tot mijn verbazing zag ik dat er wel degelijk iemand woonde. In een van de kamers brandde een lampje en er klonk af en toe een zachte vloek.
Ik schraapte mijn keel en riep: "Hallo? Is daar iemand?" Er klonk geen antwoord. Ik besloot om verder te gaan en kwam in een kleine woonkamer terecht. Daar zat een oude man in een versleten stoel. Hij had een boek in zijn handen en leek niet op of om te kijken.